Florentinus Marinus (Floor) Wibaut werd op 23 juni 1859 in Vlissingen geboren in een redelijk welgesteld gezin. Op veertienjarige leeftijd vertrok Wibaut naar Amsterdam om onderwijs te volgen aan de Openbare Handelsschool. Na deze opleiding was Wibaut graag gaan studeren maar kreeg daar van zijn vader geen toestemming voor. In 1877 ging hij werken in Middelburg. Hier leerde hij zijn latere vrouw kennen en Pieter Lodewijk Tak die een hechte vriend werd en hem sterk beïnvloedde.
In 1904 vertrok de familie Wibaut naar Amsterdam. Wibaut, die zich had opgewerkt tot directeur van een houthandel, was financieel onafhankelijk en zette zich volledig in voor zijn partij, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Het gezin woonde in kiesdistrict 3, vlakbij zijn vriend Tak. Hij koos bewust voor deze buurt. De evenredige vertegenwoordiging bestond nog niet, net zo min als het algemeen kiesrecht. Maar de beroemde SDAP-afdeling 3 was er tot dan toe als enige in geslaagd om sociaaldemocraten in de raad gekozen te krijgen. De eerste was in 1903 Henri Polak. Vanaf zijn komst in Amsterdam bemoeide Wibaut zich ijverig met het afdelingsleven. Hij wilde de actieve gemeentepolitiek in omdat theorie een mooi ding was, maar de drang om in de praktijk te werken sterker was. Bij de gemeente-raadsverkiezingen van 1907 werd Wibaut verkozen. Het was de tijd dat de SDAP bij elke verkiezing in Amsterdam verdubbelde: 1906: 3 zetels, 1907: 6 zetels, 1911: 12 zetels.
Dat in 1907 al voor deze opmars werd gevreesd bleek wel bij de installatie van Wibaut. De burgemeester kon het niet laten aan zijn felicitaties toe te voegen dat hij erop vertrouwde, dat de nieuw gekozen leden zouden inzien dat het in de Raad niet aankwam op grote woorden, doch op ernstige studie en ernstig streven in het belang der gemeente. Wibaut zette zich vanaf dag één in voor verbetering van de volkshuisvesting. Daarin samen-werkend met Van Tellegen, de directeur van de dienst Bouw- en Woningtoezicht en de latere burgemeester.
In die tijd kwam er een aparte raadscommissie voor de Volkshuisvesting. Ook werd veel aandacht besteed aan verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Zo werd voorgesteld het loon van gehuwden in gemeentedienst te verhogen van ƒ 11,24 naar ƒ 11,84 per week. Burgemeester Van Leeuwen was woedend en stelde dat in zijn tijd je gewacht zou hebben met trouwen tot je die zestig cent had. Nu krijg je zestig cent omdat je trouwt. In 1907 richtte Wibaut samen met Tak het maandblad ‘De gemeente’ op. Het blad voor SDAP-raadsleden, dat ervoor zorgde dat zij goed geïnformeerd en geschoold werden. Wibaut heeft als redacteur daaraan zeer veel bijgedragen. De opvolger van ‘De gemeente’ heet ‘Lokaal Bestuur’. Het bestaat nog steeds en voorziet elke maand PvdA raads- en statenleden van informatie.
Door de sterke toename van het aantal raadsleden kwam de vraag op of men niet ook bestuurlijke verantwoordelijkheid moest gaan dragen. Een discussie die wij ons nu nauwelijks kunnen voorstellen. Wibaut deelde de opvatting, die toen algemeen gold in de SDAP, dat een wethouderszetel pas kon worden ingenomen als men de meerderheid had. In 1910 schreef hij een uitvoerige brief aan de fractie over de tactiek om te voorkomen dat hij tot wethouder gekozen zou worden. Nog in 1912 keerde Wibaut zich als lid van het Partijbestuur tegen het positieve advies om partijgenoot Duys te kiezen tot de eerste SDAP-wethouder van Zaandam. Maar een jaar later lag het anders. De SDAP haalde toen een klinkende verkiezingsoverwinning. Meer dan 42 procent van de Amsterdamse kiezers stemde SDAP. Door het ongunstige districtenstelsel kreeg de partij maar 15 zetels ofwel 1/3 van de raad. Desalniettemin drie zetels meer dan in 1911. Na deze verkiezingen was er geen houden meer aan. Hoewel Wibaut in de verkiezingskrant had geschreven dat er zonder een meerderheid van sociaal-democraten in de gemeenteraad geen enkele zekerheid bestaat, dat er iets gedaan kon worden ten dienste van een verbetering der arbeidersklasse, ging hij nu om. Op een ledenvergadering van de federatie van SDAP-afdelingen, besloten de bijna 900 aanwezigen om zitting te nemen in het college van B&W. Nadat de gemeenteraad in januari had besloten het aantal wethouders uit te breiden tot vijf was de weg vrij voor Wibaut. Die, zoals hij als voorwaarde had gesteld, de nieuwe portefeuille Volkshuisvesting, Arbeidszaken en Levensmiddelen kreeg. Toch duurde het nog tot maart 1914 voordat hij feitelijk werd gekozen tot wethouder. De reden: op het stadhuis kon men niet zo snel een kamer vinden voor de nieuwe wethouder.
Wibaut staat bekend als de wethouder voor de volkshuisvesting (Wie bouwt? Wibaut!). Toch zat hij van de 15 jaar dat hij wethouder was alleen de eerste zeven jaar op Volkshuisvesting. De echte grote stadsuitbreidingen vonden plaats onder verantwoordelijkheid van die andere grote SDAP-wethouder, Salomon Rodriques de Miranda. Maar in zijn zeven jaar heeft Floor Wibaut veel tot stand gebracht. Het eerste dat Wibaut als wethouder oppakte was het plan 2.000 woningwetwoningen te bouwen. Dit plan was drie jaar daarvoor door de raadsfractie ingediend. Om het tempo erin te houden maar vooral om er zeker van te zijn dat elk woord zijn eigen overtuiging zou weergeven, schreef Wibaut de voordracht aan de gemeenteraad zelf. Het plan betrof inmiddels 3.500 woningen die door een eigen gemeentelijk woningbedrijf gebouwd moesten worden. De huur zou 50 tot 75% bedragen van de prijs nodig voor een sluitende exploitatie. Het tekort zou voor de helft door het rijk bijgedragen moeten worden op grond van de woningwet. In april 1915 ging de raad akkoord. Maar een goedgekeurd plan wil nog niet zeggen dat er ook gebouwd wordt. Er deden zich tal van problemen voor bij de realisatie. Problemen die ons vandaag de dag nog steeds bekend voorkomen. Zo waren er teveel architecten betrokken bij de bouw van de verschillende complexen. Er waren ambtelijke twisten tussen de Woningdienst en Publieke Werken en er was geen overeenstemming met het rijk over de dekking van het tekort. Maar in 1918 zou de bouw dan eindelijk starten in Noord, Transvaalbuurt en Spaarndammerbuurt. Woningen waar we nog steeds trots op kunnen zijn, met een grote architectonische waarde. Of zoals Wibaut zei als hij later de moeilijkheden memoreerde bij de totstandkoming: ‘maar dat staat er; knap als ze het afbreken’. Een uitspraak die Jan Schaefer 60 jaar later regelmatig herhaalde.
Van 1919 tot 1931 (met een onderbreking van 1927 tot 1929) was Wibaut wethouder van Financiën. Al direct bij zijn aantreden zette hij de grondbeginselen van zijn beleid uiteen: ‘Ten eerste, dat de gemeente om een gulden te kunnen uitgeven er eerst een moet hebben; ten tweede, dat de gemeente om een gulden te hebben, die eerst ergens moet nemen en ten derde dat de gemeente dezelfde gulden maar éénmaal kan uitgeven.’ Het kwam er voor hem op neer dat de gemeentebegroting sluitend is, de belastingen progressief zijn en dat de uitgaven doelmatig zijn. Wibaut was niet bang om het progressieve tarief van de belastingen te verhogen. Daar kwam uiteraard verzet tegen, maar het leverde geld op voor een reservefonds dat in slechtere tijden goed van pas zou komen. Wibaut was een groot voorstander van gemeentebedrijven; hij was acht jaar wethouder gemeentebedrijven. Daarbij heeft hij altijd grote aandacht gehad voor de doelmatigheid van die bedrijven. Op zijn initiatief werd een gemeentelijke inspectie ingesteld, die alle bedrijven en diensten moest doorlichten op hun efficiency en die voorstellen aan B&W kon doen voor mogelijke verbeteringen in de organisatie. Hij heeft daarmee de basis gelegd voor een systematische efficiency-politiek.
Een sterk staaltje van Wibaut als wethouder van Financiën was zijn buitenlandse geldlening. Hij heeft zich altijd sterk gemaakt voor een onafhankelijk leningsbeleid waarbij de banken geen oneigenlijke voorwaarden mochten stellen aan de gemeente. Toen Amsterdam in 1924 problemen had bij het aantrekken van geld, regelde Wibaut een lening bij een Engelse bank en pareerde daarmee de tegenwerking van de Nederlandse banken.
Wibaut hield krachtige pleidooien voor een sterke en zelfstandige positie van de gemeenten in het staatsbestel. In zijn memoires (‘Levensbouw’) schreef hij daarover: ‘…de veelzijdigheid der gemeentelijke bemoeiing, die het kenmerk is van gemeentelijk democratisch besturen, sluit uit, dat de onderdelen van de uitvoering dezer bemoeiingen door een rijkswetgeving zouden worden beheerst. De uitvoering van de gemeentebemoeiingen kan niet anders, althans doelmatig niet anders worden geregeld dan door plaatselijk, dat is dus, gedecentraliseerd.’ Elders schreef hij: ‘Het feit, dat de bevolking ter plaatse direct bij de besluitvorming en bij de uitvoering is betrokken, maken de gemeenten in ons staatsbestel tot één der grondpijlers van de democratie.’
Woorden die vandaag nog steeds actueel zijn. Evenals zijn standpunt over de positie van de gemeenteraad ten opzichte van het college van B&W. Wibaut was er een voorstander van, dat de wethouders niet alleen door de raad maar ook uit de raad werden gekozen. Ook vond hij het collegiale bestuur van B&W de geschiktste vorm voor de gemeentelijke democratie. Hij hechtte niet bijzonder aan vaktechnische kennis van wethouders. Het ging hem om de bestuursdeskundigheid, waarbij de adviezen van deskundige ambtenaren niet alleen moeten worden gevraagd maar ook gewogen. Daarom zal aldus Wibaut een wethouder nooit de wethouder van zijn ambtenaren moeten zijn, maar moeten de ambtenaren de ambtenaren van een wethouder zijn. Toen in 1912 een staatscommissie voorstelde de grondwet te wijzigen en de positie van de gemeenteraad ter discussie stelde, diende Wibaut een motie in op de ledenvergadering van de Vereniging van Sociaal Democratische Gemeenteraadsleden. Daarin werd gesteld dat: ‘de voorstellen der Grondwetskommissie betreffende de positie van de gemeenteraden in het gemeentelijk bestuur, welke inhouden het wegnemen van den grondwettelijken waarborg dat de raad staat aan het hoofd van de gemeente, en de openstelling der mogelijkheid aan den Raad zijn voornaamste bevoegdheid, die van het bestuur, te ontnemen’, de zelfstandigheid der gemeenten ten zeerste bedreigen en de motie dringt er vervolgens op aan: ‘dat de oppermacht van den Raad uit demokratisch oogpunt met alle energie dient te worden gehandhaafd.’
Wibaut zou zich omdraaien in zijn graf als hij weet had van het inmiddels ingevoerde dualisme waarbij het bestuur van de gemeente niet meer berust bij de raad maar bij B&W is gelegd. Onlogisch zou hij het vinden als hij hoorde van de ideeën de burgemeester direct te laten kiezen, waardoor de positie van de gemeenteraad nog verder wordt uitgehold. Wibaut was een uitgesproken voorstander van de door de raad gekozen burgemeester.
Onbegrijpelijk zou hij het vinden dat inmiddels ook niet-raadsleden tot wethouder benoemd kunnen worden. Wibaut heeft tegen dit laatste verschillende malen heftig stelling genomen. Zo schreef hij onder de titel: ‘Bestuur der Gemeente door den Gekozen Raad of door Ambtenaren?’ dat de bestuursmacht en bestuursverantwoordelijkheid bij de gekozen volksvertegenwoordigers in de vertegenwoordigende lichamen moesten blijven en niet gelegd moest worden bij niet-gekozen deskundigen. Wibaut wilde deskundigen als adviseurs, niet als bestuurders.
Op zijn zeventigste werd Wibaut voor de laatste keer benoemd tot wethouder. Ter gelegenheid van zijn verjaardag werd hij door zijn partijgenoten en andere Amsterdammers op grootse wijze gehuldigd. Met veel vlaggen en muziek trok een stoet van meer dan 10.000 mensen langs zijn woning. Twee jaar later, in 1931, nam hij afscheid als wethouder. Hij overleed in 1936. Gezien zijn staat van dienst had Wibaut tijdens zijn wethoudersperiode terecht de naam ‘de machtige’ verworven. Na 24 jaar raadslid, waarvan 15 jaar ook wethouder, was hij de Grand Old Man van de sociaal-democratische arbeidersbeweging in Amsterdam geworden en eigenlijk ook een beetje van de stad.
Bronnen