Volgens Het Parool (!) van zaterdag 21 mei zou onze wethouder Duco Stadig de volgende raadsperiode beschikbaar zijn voor een vierde termijn maar alleen als vierde wethouder en uiteraard als de partij het wil. Laten we eens in de geschiedenis van de SDAP en de PvdA kijken hoe vaak een wethouder in Amsterdam vier termijnen volmaakt en wanneer er vier sociaal-democratische wethouders waren.
De bekendste en langstzittende wethouders van de SDAP zijn Wibaut en De Miranda. Zij waren wethouder in de 25 jaar voor de oorlog. Maar geen van beide is onafgebroken 16 jaar (4 termijnen) wethouder geweest. Wibaut was 15 jaar wethouder. Van 1914 tot 1927 en van 1929 tot 1931. De Miranda was 16 jaar wethouder. Van 1919 tot 1927, van 1929 tot 1933 en van 1935 tot 1939.
Pas na de oorlog zien we dat er tot nu toe zegge en schrijve één PvdA-wethouder is geweest die onafgebroken 17 jaar wethouder was. Dat is Appie de Roos. Deze oud onderwijzer werd direct na de oorlog wethouder en was voor de PvdA van 1946 tot 1962 wethouder voor Onderwijs en Kunstzaken. Als wethouder Kunst streefde hij naar voortzetting van het beleid van zijn beroemde voorganger, de SDAP wethouder Boekman.
De PvdA mag dan 17 jaar achter elkaar dezelfde wethouder hebben gehad, er is altijd baas boven baas. Gelijk met De Roos was Van Wijck voor de KVP wethouder. Voor de oorlog was hij al 6 jaar raadslid. Na de oorlog werd hij direct wethouder en bleef dat tot 1966. Hij was dus 21 jaar wethouder. In diezelfde wederopbouwperiode waren Steinmetz (KVP) en In ’t Veld (CHU/AR) 14 jaar wethouder van 1948 tot 1962.
Het aantal PvdA-wethouders dat onafgebroken 12 jaar (3 periodes) heeft volgemaakt is overigens ook maar beperkt. Namelijk: Van den Bergh (1953-1965), Kuijpers (1970-1982), Van der Vlis (1978-1990) en Jonker (1982-1994).
Er zijn twee raadsleden die 35 jaar lid waren van de raad. Maar daarover een andere keer.
Het aantal keren dat de SDAP of de PvdA vier wethouders voor het college van B&W leverde is gering. De SDAP is het nooit gelukt. Zelfs drie wethouders was soms nog een stap te ver. Bij de collegevorming in 1927 eiste de SDAP drie van de zes wethoudersposten op. In de raadsvergadering werden Wibaut en De Miranda gekozen maar zij bedankten voor de eer omdat Polak niet werd gekozen. Op een grote partijbijeeenkomst daags na de raadsvergadering in het Concertgebouw sprak Wibaut de historische woorden: “Daar staat voor U een weggejaagde….”. Beetje overdreven. Het was wel het begin van een periode van twee jaar dat de SDAP niet in het college was vertegenwoordigd.
De PvdA heeft sinds haar bestaan (1946) in Amsterdam in vijf colleges vier of meer wethouders geleverd. Dat aantal kan natuurlijk niet los worden gezien van de omvang van het college en de verkiezingsuitslag. De verhoudingen waren als volgt:
1953: 17 zetels en 4 van de 7 wethouders
1974: 17 zetels en 4 van de 8 wethouders
1978: 19 zetels en 5 van de 9 wethouders
1982: 16 zetels en 4 van de 9 wethouders
1986: 21 zetels en 5 van de 8 wethouders.
De laatste 15 jaar is de PvdA steeds met drie wethouders vertegenwoordigd geweest in colleges bestaande uit zeven of acht personen. Mede door de instelling van het stadsdeel Centrum is het college in deze periode verkleind tot zes personen. Gezien de omvang van het college is de kans dat de PvdA in de toekomst een vierde wethouder mag leveren (als de PvdA al in het college komt) niet erg groot. Maar ondenkbaar is het niet. We moeten dan wel goede verkiezingen maken en bijvoorbeeld een college vormen bestaande uit niet meer dan twee partijen. Als de PvdA 16 of 17 zetels haalt en de andere partij 8 of 9 zetels is een zetelverdeling van 4 wethouders voor de PvdA en 2 voor de andere partij rekenkundig in ieder geval correct, politiek kan dat heel anders liggen.