In 2003 konden we vieren dat 100 jaar geleden de eerste sociaal-democraat de Amsterdamse raad betrad. Dat was de legendarische Henri Polak, één van de oprichters van de SDAP (Sociaal Democratische Arbeiders Partij). Dit jaar, 2004, is het 90 jaar geleden dat Florentinus Marinus Wibaut op bijna 55 jarige leeftijd op 25 maart 1914 gekozen werd tot de eerste SDAP-wethouder van Amsterdam.
Floor Wibaut werd op 23 juni 1859 in Vlissingen geboren in een redelijk welgesteld gezin. Op 14 jarige leeftijd vertrok Wibaut naar Amsterdam om onderwijs te volgen aan de Openbare Handelsschool, die toen nog gevestigd was aan de Keizersgracht in het Huis met de Hoofden (waar thans het gemeentelijk bureau Monumentenzorg zit). Na zijn studie was Wibaut graag gaan studeren maar kreeg daar van zijn vader geen toestemming voor. In 1877 ging hij werken in Middelburg bij houthandel Alberts. In Zeeland leerde hij zijn latere vrouw kennen en de elf jaar oudere Pieter Lodewijk Tak die een hechte vriend werd en grote invloed had op zijn ontwikkeling.
In 1904, op 45 jarige leeftijd, vertrok de familie Wibaut naar Amsterdam. Wibaut, die zich in de loop der jaren bij de houthandel had opgewerkt tot directeur, is dan financieel onafhankelijk en ging zich volledig inzetten voor de partij. Het gezin ging wonen aan de Weesperzijde op nr. 32 (en niet zoals enige tijd geleden in Het Parool stond in de rubriek “het huis van” op nr. 34). In het beroemde 3e district van de partij, dat er in geslaagd was bij de verkiezingen van december 1902 Troelstra in de Tweede Kamer te krijgen en Henri Polak in de gemeentraad. Maar ook vlakbij zijn goed vriend Tak die ook in dit district woonde.
Door het ontbreken van algemeen kiesrecht was het in de beginjaren van de partij niet eenvoudig om kandidaten in de gemeenteraden gekozen te krijgen. Maar na in 1903 het eerste lid geleverd te hebben ging het in Amsterdam elke verkiezing steeds beter. Elke twee jaar vonden verkiezingen plaats waarbij 1/3 van de raad aftrad. In 1905 had de SDAP in heel Nederland nog maar 46 raadsleden. In 1907 boekte de partij veel stemmenwinst en steeg het aantal raadszetels naar 100. In Amsterdam haalde men 10% meer stemmen dan in 1905.
Wibaut werd in 1907 gekozen in de gemeenteraad. In datzelfde jaar richtte Wibaut samen met Tak het maandblad “De gemeente” op. Het blad voor SDAP-raadsleden dat ervoor zorgde dat zij goed geïnformeerd en geschoold werden. Wibaut heeft als redacteur daaraan zeer veel bijgedragen. De opvolger van “De gemeente” heet “Lokaal Bestuur” en bestaat nog steeds en voorziet elke maand PvdA raads- en statenleden van informatie. In hetzelfde jaar werd Wibaut ook gekozen tot lid van Provinciale Staten van Noord-Holand. Hij zou dat blijven tot 1922. In dat jaar werd hij gekozen in de Eerste Kamer, daarvan bleef hij lid tot 1935.
Door de sterke toename van het aantal raadsleden kwam de vraag op of men niet ook bestuurlijke verantwoordelijkheid moest gaan dragen. Een discussie die wij ons nu nauwelijks kunnen voorstellen. Wibaut deelde echter de opvatting, die toen algemeen gold in de partij, dat een wethouderszetel pas kon worden ingenomen als de fractie in de gemeenteraad de meerderheid had. In 1910 schreef hij nog een uitvoerige brief aan de fractie met de te volgen taktiek om te voorkomen dat hij tot wethouder gekozen zou worden. Dat waren nog eens tijden. Nog in 1912 keerde Wibaut zich als lid van het Partijbestuur tegen het positieve advies om partijgenoot Duys te kiezen tot de eerste SDAP-wethouder van Zaandam. Maar een jaar later lag het anders. De SDAP haalde in 1913 een klinkende verkiezingsoverwinning. Meer dan 42% van de Amsterdamse kiezers had SDAP gestemd. Door het ongunstige districtenstelsel kreeg de partij maar 15 zetels ofwel 1/3 van de raad. Desalniettemin drie zetels meer dan in 1911. Na deze verkiezingen was er geen houden meer aan. Hoewel Wibaut zelf in de verkiezingskrant nog had geschreven dat er zonder een meerderheid van sociaal-democraten in de gemeenteraad geen enkele zekerheid bestaat, dat er iets gedaan kon worden ten dienste van een verbetering der arbeidersklasse, ging hij nu ook om. Op een ledenvergadering van de federatie met bijna 900 aanwezigen werd besloten zitting te nemen in het college van B&W.
Op 25 maart 1914 was het dan zover. Nadat de gemeenteraad in januari had besloten het aantal wethouders uit te breiden tot vijf was de weg vrijgemaakt voor Wibaut. Die, zoals hij als voorwaarde had gesteld, de nieuwe portefeuille Volkshuisvesting, Arbeidszaken en Levensmiddelen kreeg. Vier maanden later zou de Eerste Wereldoorlog uitbreken.
Wibaut staat bekend als de wethouder voor de volkshuisvesting (Wie bouwt? Wibaut!). Toch is hij van de 15 jaar dat hij wethouder was alleen de eerste zeven jaar wethouder Volkshuisvesting geweest. De echte grote stadsuitbreidingen zijn tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van die andere grote SDAP-wethouder, Salomon Rodriques de Miranda, wethouder sinds 1919 en van 1921 tot 1927 en van 1929 tot 1939 voor Volkshuisvesting. Maar in die zeven jaar heeft Floor Wibaut veel tot stand gebracht. Het eerste dat Wibaut na zijn verkiezing tot wethouder oppakte was het plan 2000 woningwetwoningen te bouwen, dat drie jaar daarvoor door de raadsfractie was ingediend. Een paar maanden na zijn start als wethouder verscheen het rapport van de directeur van de dienst Bouw- en Woningtoezicht, de heer Tellegen (de latere burgemeester). Om het tempo erin te houden maar vooral om er zeker van te zijn dat elk woord zijn eigen overtuiging zou weergeven, schreef Wibaut de voordracht aan de gemeenteraad zelf. Het plan betrof inmiddels 3500 woningen die door een eigen gemeentelijk woningbedrijf gebouwd moesten worden. De huur zou 50 tot 75% bedragen van de prijs nodig voor een sluitende exploitatie. Het tekort zou voor de helft door het rijk bijgedragen moeten worden op grond van de woningwet. In april 1915 ging de raad akkoord met het plan. Maar een goedgekeurd plan wil nog niet zeggen dat er ook gebouwd wordt. Er deden zich tal van problemen voor bij de realisatie van deze 3500 woningen. Problemen die ons vandaag de dag nog steeds bekend voorkomen. Zo waren er teveel architecten betrokken bij de bouw van de verschillende complexen. Er waren ambtelijke twisten tussen de Woningdienst en Publieke Werken en er was geen overeenstemming met het rijk over de dekking van het tekort. Maar uiteindelijk zou in 1918 de bouw dan eindelijk starten. Woningen in Noord, Transvaalbuurt en Spaarndammerbuurt. Woningen waar we nog steeds trots op kunnen zijn, met een grote architectonische waarde. Of zoals Wibaut zei als hij later de moeilijkheden memoreerde bij de totstandkoming: “maar dat staat er; knap als ze het afbreken”. Een uitspraak die Jan Schaefer 60 jaar later regelmatig herhaalde.
Van 1919 tot 1931 (met een onderbreking van 1927 tot 1929) was Wibaut wethouder van Financiën. Al direct bij zijn aantreden als wethouder Financiën zette hij de grondbeginselen van zijn financieel beleid uiteen: “Ten eerste, dat de gemeente om een gulden te kunnen uitgeven er eerst een moet hebben; ten tweede, dat de gemeente om een gulden te hebben, die eerst ergens moet nemen en ten derde dat de gemeente dezelfde gulden maar éénmaal kan uitgeven”. Verder uitgewerkt kwam het er voor hem op neer dat de gemeentebegroting sluitend is, de gemeentebelastingen progressief zijn en dat de gemeentelijke uitgaven doelmatig zijn. Wibaut was niet bang om het progressieve tarief van de belastingen te verhogen. Daar kwam uiteraard verzet tegen maar het leverde geld op voor een reserve-fonds dat later, in slechtere tijden, goed van pas zo komen. Wibaut was een groot aanhanger van gemeentelijke bemoeienis in de vorm van gemeentebedrijven. Hij was ook acht jaar wethouder gemeentebedrijven. Daarbij heeft hij altijd grote aandacht gehad voor de doelmatigheid van de bedrijven. Op zijn initiatief werd een gemeentelijke inspectie ingesteld, die alle bedrijven en diensten moest doorlichten op hun efficiency en die voorstellen aan B&W kon doen voor mogelijke verbeteringen in de organisatie. Hij heeft daarmee de basis gelegd voor een systematische efficiency politiek. Een beroemd sterk staaltje van Wibaut als wethouder van Financiën was zijn buitenlandse geldlening. Hij heeft zich altijd sterk gemaakt voor een onafhankelijk leningsbeleid waarbij de banken geen oneigenlijke voorwaarden mochten stellen aan de gemeente. Toen Amsterdam in 1924 problemen kreeg met de Nederlandse banken bij het aantrekken van geld voor investeringen, regelde Wibaut een lening van 2 ½ miljoen pond bij een Engelse bank in Londen en pareerde daarmee de tegenwerking van de Nederlansde banken.
Wibaut hield zijn levenlang krachtige pleidooien voor een sterke en zo zelfstandig mogelijke positie van de gemeenten in het staatsbestel. In zijn memoires (“Levensbouw”) schreef hij daarover: “…de veelzijdigheid der gemeentelijke bemoeiing, die het kenmerk is van gemeentelijk democratisch besturen, sluit uit, dat de onderdelen van de uitvoering dezer bemoeiingen door een rijkswetgeving zouden worden beheerst. De uitvoering van de gemeentebemoeiingen kan niet anders, althans doelmatig niet anders worden geregeld dan door plaatselijk, dat is dus, gedecentraliseerd”. Elders schreef hij: “Het feit, dat de bevolking ter plaatse direct bij de besluitvorming en bij de uitvoering is betrokken, maken de gemeenten in ons staatsbestel tot één der grondpijlers van de democratie”.
Woorden die vandaag nog steeds actueel zijn. Zo ook het standpunt van Wibaut over de positie van de gemeenteraad ten opzichte van het college van B&W. Wibaut was er een voorstander van, dat de wethouders niet alleen door de raad maar ook uit de raad werden gekozen. Ook vond hij het collegiale bestuur van het college van B&W de meest geschikte vorm om te komen tot uitbreiding en verdieping van de gemeentelijke democratie. Hij hechtte niet bijzonder aan vaktechnische kennis van wethouders. Het ging volgens hem tenslotte om de bestuursdeskundigheid, waarbij de adviezen van deskundige ambtenaren niet alleen moeten worden gevraagd maar ook gewogen. Daarom zal aldus Wibaut een wethouder nooit de wethouder van zijn ambtenaren moeten zijn, maar omgekeerd, moeten de ambtenaren de ambtenaren van een wethouder zijn. Toen in 1912 een staatscommissie voorstelde de grondwet te wijzigen en daarbij de positie van de gemeenteraad ter discussie stelde, diende Wibaut een motie in op de ledenvergadering van de Vereniging van sociaal democratische gemeenteraadsleden. Daarin werd gesteld dat: “de voorstellen der Grondwetskommissie betreffende de positie van de gemeenteraden in het gemeentelijk bestuur, welke inhouden het wegnemen van den grondwettelijken waarborg dat de raad staat aan het hoofd van de gemeente, en de openstelling der mogelijkheid aan den Raad zijn voornaamste bevoegdheid, die van het bestuur, te ontnemen”, de zelfstandigheid der gemeenten ten zeerste bedreigen en de motie dringt er vervolgens op aan: “dat de oppermacht van den Raad uit demokratisch oogpunt met alle energie dient te worden gehandhaafd”.
Wibaut zou zich omdraaien in zijn graf als hij weet had van het inmiddels op gemeentelijk niveau ingevoerde dualisme waarbij het bestuur van de gemeente niet meer berust bij de raad maar bij B&W is gelegd. Gillend gek zou hij waarschijnlijk worden als hij hoorde van de ideeën de burgemeester direct te laten kiezen, waardoor de positie van de gemeenteraad nog verder wordt uitgehold. Wibaut was een uitgesproken voorstander van de door de raad gekozen burgemeester. Onbegrijpelijk zou hij het vinden als hij zou horen dat inmiddels ook niet raadsleden tot wethouder benoemd kunnen worden door de raad. Wibaut heeft tegen dit laatste verschillende malen heftig stelling genomen. Zo schreef hij onder de titel: “Bestuur der gemeente door den gekozen Raad of door Ambtenaren?” dat de bestuursmacht en bestuursverantwoordelijkheid bij de gekozen volksvertegenwoordigers in de vertegenwoordigende lichamen moest blijven en niet gelegd moest worden bij niet-gekozen deskundigen. Wibaut wilde deskundigen als adviseurs, niet als bestuurders. Het zou goed zijn als in het actuele debat de voorstanders van een direct gekozen burgemeester die zelf zijn wethouders (lees: niet-gekozen adjudanten) mag aanwijzen de woorden van Wibaut over wat dit betekent voor de fundamentele positie van de raad nog eens op zich in laten werken.
Op zijn zeventigste werd Wibaut voor de laatste keer benoemd tot wethouder. Ter gelegenheid van die verjaardag werd hij door de partij op grootse wijze gehuldigd. Met veel vlaggen en muziek trok een stoet van meer dan 10.000 mensen langs zijn woning aan de Waldeck Pyrmontlaan, waarheen hij in 1916 was verhuisd. Twee jaar later, in 1931, nam hij afscheid als wethouder van Amsterdam. Hij overleed in 1936.
Gezien zijn staat van dienst had Wibaut tijdens zijn wethoudersperiode terecht de naam ‘de machtige’ verworven. Na 24 jaar raadslid, waarvan 15 jaar ook wethouder, was hij de Grand Old Man van de sociaal-democratische arbeidersbeweging in Amsterdam geworden en eigenlijk ook een beetje van de stad. Het zou meer dan terecht zijn wanneer de PvdA in het jaar dat het 90 jaar geleden is dat Wibaut de basis legde voor het wethouderssocialisme, op een of ander manier aandacht aan dit feit zou schenken. Van Wibaut kunnen we immers nog elke dag leren.
Bouwe Olij
PvdA-gemeenteraadslid in Amsterdam
27 december 2003